Jurisprudentie
AP8379
Datum uitspraak2004-04-29
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06357
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-14
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06357
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het Hof is van oordeel dat de beoefening van een sport en het lidmaatschap van een sportvereniging in het algemeen tot de privé-sfeer behoren. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de beoefening van de sport - mede - op aandringen van de onderscheiden werkgevers in het kader van de door hen gewenste relatiemarketing plaatsvindt, is naar het oordeel van het Hof geen reden om aan te nemen dat dit hier anders is.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 oktober 2002, aangevuld bij brief van 29 november 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 27 september 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loon-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2001.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 26.528 aan enkelvoudige belasting/premie. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.817 en meer subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.783,18.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 18 september 2003 zijn verschenen … namens belanghebbende, tot bijstand vergezeld van … en, namens de inspecteur, …, tot bijstand vergezeld van …. Belanghebbende heeft een pleitnota ingezonden. De inspecteur heeft een pleitnota met twee bijlagen ingezonden. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting van elkaars pleitnota’s kennis kunnen nemen. Belanghebbende heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende adviseert en ondersteunt haar leden, ook wel a’s genoemd. Op grond van afspraken met de Belastingdienst vervult de Centrale Salaris- en Personeelsadministratie van belanghebbende de functie van inhoudingsplichtige voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen ten opzichte van alle werknemers van de a’s.
2.2. Verschillende a’s achten het van belang dat bij hen werkzame commerciële medewerkers relatiemarketing verrichten op - voor zover hier van belang - golfbanen. In verband daarmee dragen deze banken op verschillende manieren bij in de kosten daarvan.
2.3. B
2.3.1. D, een van de a’s, heeft met C B.V. te B een sponsorovereenkomst en een sponsorplusovereenkomst gesloten.
2.3.2. De sponsorovereenkomst luidt onder meer als volgt:
“De ondergetekenden:
1. C B.V. (…), nader te noemen: de vennootschap;
2. D, (…) nader te noemen: de sponsor;
in aanmerking nemende:
dat de vennootschap een golf- en businessclub met bijbehorende faciliteiten onderhoudt en exploiteert (…);
dat de sponsor van de mogelijkheden die de golfsport biedt om aan relatiemarketing te doen gebruik wenst te maken en daartoe een sponsorovereenkomst wenst te sluiten met de vennootschap;
verklaren (…) te zijn overeengekomen:
Artikel 1.
(…)
Artikel 3.
Aantal speelgerechtigden.
Het aantal speelgerechtigden bedraagt vier.
Artikel 4.
Financiële verplichtingen.
1. De sponsor betaalt aan de vennootschap een participatie van vijfentwintigduizend gulden (…)
2. De sponsor betaalt voorts aan de vennootschap een jaarlijks sponsorbedrag van twintigduizend gulden (…)
4. De jaarlijkse vergoeding voor de partner speelrecht bedraagt per persoon eenduizend gulden (…).
Artikel 5
Speelrecht.
De sponsor wijst de speelgerechtigden aan. Speelgerechtigden kunnen slechts zijn natuurlijke personen die naar het oordeel van de vennootschap direct verbonden zijn aan de onderneming van de sponsor. (…)
Artikel 6.
Gebruik van de faciliteiten.
1. De sponsor sponsort de vennootschap teneinde op een wijze die bij de sponsor past de golfsport te gebruiken voor relatiemarketing. De vennootschap biedt de sponsor, naast hetgeen overigens in de overeenkomst is bepaald, de volgende mogelijkheden:
a. (…)
c. de sponsor mag personen introduceren; wanneer deze gebruik maken van de baan op werkdagen (…) in de directe aanwezigheid van een speelgerechtigde wordt geen greenfee in rekening gebracht; voor deze regeling geldt een maximum van drie personen per speelgerechtigde.
d. (…)”
2.3.3. De sponsorplusovereenkomst luidt onder meer als volgt:
“De ondergetekenden:
1. C B.V. (…), nader te noemen: de vennootschap;
2. D, (…) nader te noemen: de sponsor;
in aanmerking nemende:
dat de vennootschap een golf- en businessclub met bijbehorende faciliteiten onderhoudt en exploiteert (…);
dat de sponsor van de mogelijkheden die de golfsport biedt om aan relatiemarketing te doen gebruik wenst te maken en daartoe een sponsorovereenkomst wenst te sluiten met de vennootschap;
verklaren (…) te zijn overeengekomen:
Artikel 1.
Begripsomschrijvingen.
(…)
De captain:
De natuurlijke persoon die het speelrecht heeft verkregen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.
(…)
Artikel 3.
Financiële verplichtingen.
1. De sponsor betaalt aan de vennootschap een participatie van vijfduizend gulden (…).
2. De sponsor betaalt voorts aan de vennootschap een jaarlijks sponsorbedrag van dertigduizend gulden (…).
4. Onderdeel van de overeenkomst is een partner speelrecht. (…)
Artikel 4.
Speelrecht.
De sponsor wijst de captain aan. De captain kan slechts zijn een natuurlijke persoon die naar het oordeel van de vennootschap direct verbonden is aan de onderneming van de sponsor. (…)
Artikel 5.
Gebruik van de faciliteiten.
1. De sponsor sponsort de vennootschap teneinde op een wijze die bij de sponsor past de golfsport te gebruiken voor relatiemarketing. De vennootschap biedt de sponsor, naast hetgeen overigens in de overeenkomst is bepaald, de volgende mogelijkheden:
a. (…)
c. de sponsor mag personen introduceren; wanneer deze gebruik maken van de baan in de directe aanwezigheid van de captain wordt geen greenfee in rekening gebracht;
d. (…)
Artikel 9
Bijzondere bepalingen.
1. (…)
11. De sponsor ontvangt jaarlijks 150 greenfee kaarten. Van deze kaarten kan uitsluitend gebruik worden gemaakt door werknemers van de sponsor of door deze werknemers geïntroduceerde relaties.”
2.3.4. De in de sponsorovereenkomst en de sponsorplusovereenkomst vermelde speelgerechtigden zijn de algemeen directeur en de vier relatiebeheerders van de D. In verband met een geschat privé-gebruik zijn zij een eigen bijdrage van ƒ 1.000 per jaar verschuldigd. Van het in de overeenkomsten opgenomen partnerspeelrecht wordt geen gebruik gemaakt.
2.3.5. De inspecteur heeft vijf speelrechten alsmede het in de sponsorplusovereenkomst opgenomen partnerspeelrecht gerekend tot het loon. Hij heeft de waarden van de vijf speelrechten elk gesteld op ƒ 5.950, verminderd met de eigen bijdragen, en die van het partnerspeelrecht op ƒ 1.190. In verband hiermee is in de in geding zijnde naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 13.489 (52% van ƒ 25.940) begrepen.
2.4. E
2.4.1. F, een van de a’s, stelt vier van haar werknemers in staat op haar kosten golflessen te volgen. De facturen van deze lessen, ƒ 100 per uur, zijn rechtstreeks aan F gericht.
2.4.2. In de notulen van de vergadering van de Raad van Bestuur van F van 16 maart 2001 staat onder meer het volgende:
“De directeur-bestuurder deelt mede, dat [F] voornemens is om op kosten van [F] enkele specifiek aan te wijzen medewerkers met een commerciële functie te verzoeken om golflessen te nemen. Dit omdat golf meer en meer een belangrijke functie in de netwerken vervult. Vanuit dien hoofde zal de bank de kosten van golflessen en contributie voor haar rekening nemen. (…) Het bestuur kan zich hierin vinden.”
2.4.3. De inspecteur heeft één gezamenlijk lesuur als loon aangemerkt en dat loon gewaardeerd op ƒ 100. In verband daarmee is in de in geding zijnde naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 52 (52% van ƒ 100) begrepen.
2.5. G
2.5.1. H heeft een overeenkomst van bedrijfslidmaatschap gesloten met de Golfbaan “I” B.V. De desbetreffende overeenkomst luidt onder meer als volgt:
“De ondergetekenden
1. (…) Golfbaan “I” B.V. - hierna te noemen: GOLFBAAN,
2. H., gevestigd te G - hierna te noemen: BEDRIJF,
komen het volgende overeen
Artikel 1
Speelrecht
1. GOLFBAAN verleent aan twee werknemers van BEDRIJF (…) het recht om de golfsport op het golfcomplex (…) te beoefenen.
2. (…)
Artikel 2
Vergoeding
1. BEDRIJF betaalt jaarlijks fl 2.750,-- exclusief BTW per speelgerechtigde aan GOLFBAAN.
2. (…)
Artikel 5
Introducé(e)s
1. BEDRIJF mag introducé(e)s uitnodigen van maandag tot en met vrijdag van iedere week. (…)
2. Voor de eerste twintig introducé(e)s in een kalenderjaar is BEDRIJF geen vergoeding per dag (greenfee) aan GOLFBAAN verschuldigd. (…)”
2.5.2. Op grond van dit bedrijfslidmaatschap hebben twee medewerkers, de algemeen directeur en de commercieel directeur, een speelrecht. Het bedrijfslidmaatschap sluit golfen in privé niet uit. Beide vermelde directeuren zijn voorts lid van deze golfclub, hun werkgever betaalt de kosten van het lidmaatschap.
2.5.3. De inspecteur heeft het speelrecht en de betaling voor het lidmaatschap van een van beide directeuren tot het loon gerekend. Hij heeft de waarde van het speelrecht gesteld op het daarvoor in rekening gebrachte bedrag. In verband daarmee is in de in geding zijnde naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 2.072 (52% van ƒ 3.983,75) begrepen.
2.6. J
2.6. Een werknemer (de accountmanager lease) van K is lid van Golfvereniging ‘L’ te M. K heeft de kosten van dit lidmaatschap ad. ƒ 2.660 aan de werknemer vergoed. In verband daarmee is in de in geding zijnde naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 1.383 (52% van ƒ 2.660) begrepen.
2.7. N
2.7.1. De Notitie O en Golf van de hand van …, commercieel manager van de O te P, luidt onder meer als volgt:
“Op een terrein (…) is in 1988 de golfbaan Q aangelegd. Het plan Q omvat, naast een golfbaancomplex, circa 175 vrijstaande woningen, die in het ontwerp geïntegreerd zijn, en die een unieke mogelijkheid bieden tot permanent wonen aan de golfbaan.
(…)
Rondom de golfbaan heeft zich een geweldig potentieel van voor de bank uiterst interessante bewoners gevestigd. In termen van O cliënt segmentatie behoren zij allen tot het primaire of extra segment. Onze huidige penetratie graad is 25%. (…)
Zoals u heeft kunnen constateren zijn zowel de leden van de Golfclub Q alswel de bewoners van het park Q voor O uiterst interessant.
Willen we een behoorlijk marktaandeel op het park Q verwerven dan zullen we uiterst gestructureerd te werk moeten gaan. O en golf kunnen we dan de komende jaren niet los zien van elkaar.
(…)
Volgens mij is de enige mogelijkheid om het marktaandeel op het park Q te verhogen het penetreren in het sociale leven in deze gemeenschap, om op deze manier, het is reeds hiervoor vermeld, O te promoten en commerciële signalen te vertalen naar commerciële scorings kansen om deze in een later stadium te benutten.
(…)
Penetratie in netwerken betekent een enorme inzet van het personeel in de eigen vrije tijd. Wil onze bank penetreren in het enorme aanbod van primaire- en extra segment cliënten rondom de golfbaan Q en in de Golfclub Q dan is een lidmaatschap van de golfclub onontbeerlijk.
Lid worden van een (toch wel) elite gebeuren vergt niet alleen een behoorlijke inzet van vrije tijd doch betekent eveneens een behoorlijke financiële aderlating. Een financiële aderlating, die gezien het belang wat de bank hierbij heeft ook grotendeels door de bank gesubsidieerd dient te worden.
Voorgesteld wordt een lidmaatschap van de Golfclub Q aan te bieden aan de personeelsleden met de volgende functies:
? Leden Management Team
? Bedrijvenadviseur
? Hypotheek/financieeladviseur
Tevens worden de partners van deze personeelsleden een gelijke faciliteit aangeboden. Dit aanbod aan de partners vloeit voort uit de relatief hoge belasting van de vrije tijd. Zeker in het eerste jaar moet gedacht worden aan 5 tot 10 uur per week .om de spanningen in de gezinssituatie niet op te voeren is voor deze oplossing gekozen. (…)
Deelnemende personeelsleden en hun partners dienen lid te worden van het O Golfteam. Het O Golfteam wordt een officiële vereniging met statuten, huishoudelijk reglement e.d. (…)
Om ons te kunnen profileren als de O Golfers, is een promotiebudget onmisbaar. Te denken valt b.v. aan gesponsorde kleding (reclame) e.d. Ook de jaarlijkse bijdrage van 75% op het lidmaatschapsgeld is in het subsidiebedrag begrepen. (…)”
2.7.2. De statuten van de vereniging ‘O Golfteam’ (hierna: de vereniging), gevestigd te P, luiden onder meer als volgt:
“ NAAM EN ZETEL:
Artikel 1.
De vereniging draagt de naam O Golfteam. (…)
LIDMAATSCHAP:
(…)
Artikel 5.
1. Als gewoon lid kan men worden toegelaten nadat men schriftelijk een verzoek dienaangaande bij het bestuur heeft ingediend. Het bestuur beslist over de toelating. (…)
Artikel 7.
1. Het lidmaatschap eindigt:
a. door overlijden van het lid. (…)
b. voor de partner van het personeelslid door overlijden van het personeelslid van O;
(…)
f. door beëindiging van het dienstverband bij O;
g. voor de partner van het personeelslid door beëindiging van het dienstverband van het personeelslid bij O”
2.7.3. Een op 30 november 1994 gesloten sponsorcontract tussen de O en de vereniging luidt onder meer als volgt:
“Ondergetekenden:
1. Het O Golfteam
hierna te noemen vereniging;
2. O
gevestigd te P
hierna te noemen sponsor
In aanmerking nemende:
dat de sponsor bereid is (…) als hoofdsponsor op te treden;
dat de vereniging hiertegenover bereid is reclame en publiciteit te voeren. De sponsor stelt jaarlijks (…) aan de vereniging de volgende bedragen beschikbaar:
? Vaste sponsorvergoeding fl. 5.000,-- (aangepast aan het jaarlijkse inflatiepercentage);
? Bijdrage contributie leden 75% van de verschuldigde contributie voor lidmaatschap Golfclub;”
2.7.4. De vereniging heeft in het onderhavige jaar de volledige kosten betaald van het lidmaatschap van haar leden van de Golfclub Q, in totaal ƒ 17.332,50, en een bijdrage van ƒ 1.000 betaald in de aanschaf van een beginnersset voor een van haar leden. O heeft in het onderhavige jaar aan de vereniging een subsidie gegeven ter grootte van deze kosten, in totaal ƒ 18.332,50.
2.7.5. Lid van de vereniging O Golfteam waren in 2001 de algemeen directeur, de onderdirecteur, de commercieel manager particulieren, de bedrijvenadviseur (allen met hun partners) en het hoofd commerciële ondersteuning. Deze leden waren verplicht een aantal wedstrijden per jaar te spelen, mee te doen aan de competitie en de after golf borrel en enkele malen te golfen met (potentiële) cliënten van de bank.
2.7.6. De inspecteur heeft de subsidie van de O aan de vereniging beschouwd als loon van de werknemers die lid zijn van de vereniging. In verband daarmee is in de in geding zijnde naheffingsaanslag een bedrag van ƒ 9.533 (52% van ƒ 18.332,50) begrepen.
2.8. Met dagtekening 25 juli 2002 heeft de inspecteur de in geding zijnde naheffingsaanslag ter grootte van ƒ 26.528 (ƒ 13.489 + ƒ 52 + ƒ 2.072 + ƒ 1.383 + ƒ 9.533, verminderd met een afrondingsverschil van ƒ 1) aan enkelvoudige belasting/premie opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd.
Namens belanghebbende: Belanghebbende kan worden be-schouwd als inhoudingsplichtige, hoewel de werknemers niet tot haar, maar tot een van de a’s in dienstbetrekking staan. De inspecteur gaat ten onrechte en ongemotiveerd voorbij aan de verplichting van de werknemers op de golfbaan te verschijnen. Er is geen formele verplichting, maar het wordt wel van deze werknemers verwacht. Er wordt zowel in privé-tijd als in werktijd gegolft. De door de inspecteur overgelegde tijdschriftartikelen zijn voor deze procedure niet relevant. De door de inspecteur gehanteerde waarde is de waarde in het economische verkeer. Ik acht een schatting van de besparingswaarde op 25% van de kosten redelijk. In N zijn de werknemers van de O lid van de golfclub, de vereniging betaalt hun contributie. De golfbaan Q is het middelpunt van een dure buurt, waar we relatief weinig klanten hadden. Het marktaandeel is aanzienlijk gestegen. Ook de golfclub is klant van ons geworden. Een relatiebeheerder die niet gaat golfen, wordt niet om die reden ontslagen. Het golfen kan hem helpen resultaten te boeken en als hij onvoldoende resultaten boekt werkt dat niet in zijn voordeel. De golfbanen waarop de werknemers van de F les volgen, liggen in het werkgebied van de bank. Ook bij tennis betaalt de werkgever soms het lidmaatschap van de vereniging. Bij andere sporten komt het voor dat werknemers als relatiebeheerder deelnemen aan de sport.
Namens de inspecteur: Belanghebbende kan worden be-schouwd als inhoudingsplichtige, hoewel de werknemers niet tot haar, maar tot een van de a’s in dienstbetrekking staan. Ik betwist niet dat de onderhavige werknemers zowel in privé-tijd als in werktijd golfen. Ik betwist wel dat zij verplicht zijn in privé-tijd te golfen; dat geldt al helemaal voor hun familieleden. Ook bij een andere inhoudingsplichtige heb ik kostenvergoedingen voor golfen als loon aangemerkt. Daar heeft die inhoudingsplichtige zich bij neergelegd. Mijns inziens is de besparing niet lager dan de waarde in het economische verkeer van de verstrekkingen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De naheffingsaanslag is opgelegd aan belanghebbende, hoewel de werknemers op wier loon de naheffingsaanslag betrekking heeft, niet tot haar, maar tot de a’s in dienstbetrekking stonden. Partijen hebben ter zitting eenparig verklaard dat er voor deze procedure van kan worden uitgegaan dat de werknemers tot belanghebbende in dienstbetrekking staan. Het Hof zal zich daarbij aansluiten.
5.2. Het Hof is van oordeel dat de beoefening van een sport en het lidmaatschap van een sportvereniging in het algemeen tot de privé-sfeer behoren. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de beoefening van de sport - mede - op aandringen van de onderscheiden werkgevers in het kader van de door hen gewenste relatiemarketing plaatsvindt, is naar het oordeel van het Hof geen reden om aan te nemen dat dit hier anders is. Daarbij neemt het Hof in overweging dat de werkgevers de werknemers die aangeven niet in de golfsport geïnteresseerd te zijn, niet verplichten om via deze wijze aan relatiemarketing te doen. Het vorenoverwogene brengt het Hof tot het oordeel dat bij de onderhavige uitgaven het persoonlijke element zozeer overheerst, dat deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001).
5.3. Indien evenwel, in afwijking van het vorenoverwogene, zou moeten worden geoordeeld dat de hier aan de orde zijnde kosten objectief gesproken kunnen bijdragen aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, zijn zij slechts gemaakt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voor zover zij meer bedragen dan de uitgaven die een belastingplichtige zou doen die niet een dienstbetrekking als die van de werknemer vervult, maar wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert (Hoge Raad 30 november 1977, BNB 1978/7). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de hiervoor bedoelde vergelijkbare belastingplichtigen geen, althans minder, uitgaven ter zake plegen te doen dan de onderhavige werknemers, geldt het volgende. De inspecteur heeft deze stelling weersproken, onder meer door erop te wijzen dat de onderhavige werknemers in B, E
en G in het naheffingstijdvak een loon genoten variërend van ruim ƒ 110.000 tot meer dan ƒ 400.000 per jaar. Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende haar stelling niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat geen sprake is van vergoedingen die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking en evenmin van verstrekkingen die geacht kunnen worden te strekken tot voorkoming van dergelijke kosten.
5.4. Belanghebbende stelt voorts dat de onderhavige vergoedingen en verstrekkingen naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, zodat zij niet tot het loon behoren (artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, artikel 15, aanhef en onderdeel b, en artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001)). Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende deze stelling niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat de werkgevers met de onderhavige vergoedingen en verstrekkingen niet hebben beoogd de werknemers te belonen, is daarvoor naar ’s Hofs oordeel onvoldoende.
B, E en G
5.5.1. In verband met de uitoefening van hun dienstbetrekking hebben vijf werknemers van hun werkgever, D, speelrechten en partnerspeelrechten ontvangen. In verband met de uitoefening van hun dienstbetrekking hebben vier werknemers van hun werkgever, F, golflessen ontvangen. In verband met de uitoefening van hun dienstbetrekking hebben twee werknemers van hun werkgever, H, speelrechten ontvangen. Voorts heeft de werkgever de kosten van het lidmaatschap van deze werknemers betaald. Naar het oordeel van het Hof overheerst bij het gebruik van deze verstrekkingen het persoonlijke element zozeer, dat niet kan worden gezegd dat de verwerving van het loon het gebruik of verbruik ervan meebrengt. Dat brengt met zich dat zij voor de door de inspecteur in aanmerking genomen waarden tot het loon behoren. Opgemerkt zij dat niet in geschil is dat de waarden van de speelrechten en golflessen overeenkomen met de waarden in het economische verkeer daarvan.
5.5.2. Indien evenwel, in afwijking van het vorenoverwogene, de verwerving van het loon het gebruik van de hiervoor onder 5.4 vermelde verstrekkingen meebrengt, wordt de waarde ervan gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat het lidmaatschap bij een aantal golfverenigingen tussen de € 75 en € 705 per jaar kost, maar de inspecteur heeft daartegenover onweersproken gesteld dat er ook golfclubs zijn met een contributie gelijk aan of substantieel hoger dan de thans in geschil zijnde lidmaatschappen. Voor zover belanghebbende met deze stelling heeft bedoeld te stellen dat vergelijkbare belastingplichtigen niet meer dan tussen de € 75 en € 705 plegen uit te geven aan het lidmaatschap van een golfvereniging, heeft zij dat naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens heeft haar stelling dat de besparing lager is dan de waarde in het economische verkeer niet aannemelijk gemaakt.
J
5.5.3. Een werknemer van K heeft van zijn werkgever een vergoeding ontvangen voor de kosten van het lidmaatschap van een golfvereniging. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 en 5.3 is overwogen, behoort de onderhavige vergoeding tot het loon van de werknemer.
N
5.5.4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat betalingen door O aan de vereniging O Golfteam moeten worden aangemerkt als bevoordeling van de werknemers die lid zijn van de vereniging, nu de vereniging is opgericht door werknemers, het bestuur van deze vereniging geheel bestaat uit werknemers, alle leden werknemer zijn en deze betalingen in hun geheel zijn aangewend ten behoeve van deze werknemers. Belanghebbende heeft dit standpunt niet bestreden. Het Hof acht het standpunt van de inspecteur juist. Deze betalingen zijn in geld gedaan en behoren - gelet ook op hetgeen hiervoor onder 5.2 en 5.3 is overwogen - tot het loon in geld van de werknemers.
5.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 29 april 2004 door mrs. Boersma, voorzitter, Van de Merwe en Hamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Ho ge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.